Den Haag, 11 oktober 2017
Lieve Tante Tien,
Vanuit een cafeetje in Den Haag schrijf ik je deze brief. De stad waar jij als laatst gewoond hebt en de stad waar ik inmiddels al 17 jaar woon. Het is geschiedenis, maar toch, door de vele Indië-gangers van vroeger blijft deze stad de Indische hoofdstad van Nederland. Ook jij maakte de oversteek vanuit Nederlands-Indië naar deze stad. In 1958 kwam je samen met je moeder en je broer hier aan, 59 jaar geleden alweer. Weet je nog waarom je naar Nederland kwam? Ik denk dat het was omdat Soekarno alle (Indische) Nederlanders als staatsgevaarlijk bestempeld had. Kan me op geen enkele manier voorstellen dat jij een gevaar voor de staat vormde, maar snap goed dat je daar weg moest. 3 maart kwam je aan in Nederland, het temperatuurverschil met de archipel moet enorm geweest zijn.
Wij hebben elkaar wel eens ontmoet. Al weet ik daar zelf nog maar heel weinig van. Ik moet een jaar of 3 geweest zijn, denk ik. Ik heb er nog een fotootje van. We staan samen voor de Indische toko ‘Het Oostersch Huisje’ die jouw moeder beheerde. Je houdt mijn hand vast en lacht zuinig naar de camera. Mijn moeder maakte de foto. Ik kan me voorstellen hoe ze je aanmoedigde: “Aah toe Tien, lach even dan. Aduh… Eric, pak de hand van Tante Tien maar vast. Leuk voor de foto. Wel lachen hoor!”, moet het ongeveer geklonken hebben. Ik lach… als een boer met kiespijn.
Sorry Tante Tien, sorry dat ik het nooit leuk vond in Den Haag. Ik groeide op in Twente en bij ons thuis rook het anders. Niet Indisch. In mijn herinnering rook bij jou alles Indisch. Het rook naar een plek en een wereld die ik niet kende. En ook niet wilde kennen. Het was de bloemige wolk van exotische geuren van kretek, trassi en kruiden. Dat Indische maakte dat ik als kleine jongen weer terug wilde naar het vertrouwde Twente. Sorry Tante Tien.
Ik weet eigenlijk niet eens hoe vaak wij elkaar überhaupt gezien hebben. Het zal niet vaker dan 5 keer geweest zijn.
Jouw zus, mijn oma, had het niet vaak over je. Wel gek eigenlijk, want jullie zijn toch samen opgegroeid in Nederlands-Indië. Maar oma had het sowieso nooit over Indië en misschien daarom ook niet over jou.
Ik zou graag eens met je praten, Tante Tien. Willen horen hoe je het in Nederland vond en of je niet veel liever terugging naar Indonesië. Ook al was het eilandenrijk na de onafhankelijkheid niet meer de kolonie waarin je opgegroeid bent. Daar op Java spraken ze tenminste Javaans en kon je met mensen kletsen. Zonder de beheersing van de Nederlandse taal moet het lastig zijn geweest hier in Nederland.
Nee, levendige herinneringen heb ik niet aan je, Tante Tien. Wel herinner ik me verhalen en anekdotes, die mijn moeder, mijn tantes en je nichtje mij vertelden. Deze kleine anekdotes heb ik verzameld en in dit boekje gestopt.
Zo vertelde mijn moeder het verhaal van de Rubiks kubus. Na veel gedraai en geduld had je hem eindelijk opgelost en je liet het resultaat trots aan je grote zus zien. Die vond het maar een kinderachtige prestatie en husselde de kubus bruut weer door elkaar. Jij bleef beduusd achter. Waarom werd je niet boos? Waarom zei je niets?
Bij mijn oma, jouw zus, vond ik heel veel foto’s waar jij opstaat. Oma had ze overal door het huis liggen. Sommige in fotoalbums, maar veel ook tussen reclamefolders en in vergeelde enveloppen. Ik heb ze allemaal verzameld. Misschien dat ik aan de hand van deze foto’s en de anekdotes je zo toch een beetje kan leren kennen. Ook al is het dan postuum. Het is niet anders.
Veel liefs,
Eric
“Tante Tien hield van wandelen. Meestal in de omgeving van de Indische toko van haar moeder in Den Haag. Maar ze ging nooit ver, want ze was bang te verdwalen.”
“We leerden Tante Tien wel Nederlandse woordjes, maar echt goed Nederlands heeft ze nooit geleerd. Volgens mij was haar woordenschat in het Javaans ook niet zo groot.“
“Tante Tien vormde een eenheid met haar moeder. Maar wel een rare eenheid. Ze hadden een haat-liefdeverhouding met elkaar, leek het. Nooit heb ik enige vorm van affectie tussen die twee gezien. Geen arm om elkaar heen en nooit een knuffel, maar wel altijd aan elkaars zijde.”
“Na het overlijden van haar moeder ging Tante Tien zich gedragen zoals haar moeder; ze werd een beetje bazig en ze ging zich net zo voortbewegen als haar moeder.”
“Tante Tien hield van poppen. Ze had er wel een stuk of 30. Wij leerden haar breien en zo kon ze jurkjes voor haar poppen maken.“
“Tante Tien kon goed Indisch koken. Dat had ze van haar moeder geleerd. Ze maakte graag pisang goreng voor ons. Nederlandse gerechten heb ik haar nooit zien maken.”
“In het vakantiepark voor mensen met een verstandelijke beperking had Tante Tien het niet naar haar zin. ‘Ik ben toch niet gek!’, riep ze. Ik heb nooit geweten wat er met Tante Tien aan de hand was. Ook niet of ze zo geboren is.”
“Na het overlijden van haar moeder woonde Tante Tien in het appartement boven de Indische toko. Terwijl iedereen druk was in de toko vereenzaamde Tante Tien. Drie en een half jaar later overleed ze aan de gevolgen van hartkwalen”