Steef

Hoeveel pech is er nodig om in Nederland dakloos te worden?

Ik kom uit een hecht en warm gezin. Mijn ouders waren schatten, heel lieve mensen die het beste met iedereen voor hadden. Mijn moeder werkte als bejaardenverzorgster, mijn vader werkte in de staalindustrie. Mijn ouders hebben altijd hun best gedaan om warmte, gezelligheid, geborgenheid en veiligheid binnen ons gezin te creëren. Ik noemde mijn vader gewoon bij zijn voornaam, Joop. Dat was voor die tijd, de jaren na de Tweede Wereldoorlog, echt nog bijzonder. Hij was een warme, hartelijke man. Een goede vader en een echte vriend. Ik ben door mijn ouders opgevoed met het idee dat je moet uitgaan van het goede in de mens, dat je op mensen moet kunnen vertrouwen.

We woonden in Kralingen, een Rotterdamse wijk waar toen veel muzikanten woonden. Ook mijn ouders waren muzikaal, en vonden muziek een essentieel onderdeel van de opvoeding. Ik leerde al jong piano en gitaar spelen. Thuis was ik de jongste, met twee oudere zussen boven me. Ik herinner me dat ik voor mijn twee zussen echt de benjamin was. Als ze thuiskwamen met een krultang of nieuwe make-up, werden die op mij uitgeprobeerd. Ook zij speelden piano. Ingewikkelde of vierhandige stukken speelden we samen.

Na een eerder huwelijk, waaraan ik drie prachtige kinderen heb overgehouden maar dat helaas in een scheiding eindigde, leerde ik in 2001 de grote liefde van mijn leven kennen. Ik werkte aan de nieuwbouw van het postsorteercentrum van TPG in Dordrecht, aan het storten van de betonnen funderingen. Marian werkte daar ook, in de catering in de bedrijfskantine. Ik ging zo vaak als ik kon een broodje kroket bij haar halen, en pestte haar dan een tikkie om haar aan het lachen te maken. Het was overduidelijk dat we elkaar meer dan leuk vonden, maar pas na bijna een jaar lukte het me om haar een keer mee uit te vragen. We waren allebei gek op folkmuziek. In de zomer van 2002 zijn we samen naar het Dranouter-festival in België gegaan; een week lang genieten van muziek, de buitenlucht en elkaar. Die week sliepen we voor het eerst samen. Ons geluk kon niet op. Toen we terugkwamen in Nederland, vroeg ze of ik bij haar wilde intrekken. Marian had een klein en gezellig huisje aan de dijk in Dordrecht, vol katten en muziekinstrumenten. We vulden elkaar goed aan. Ze had een enorm gevoel voor humor en als we samen waren, lachten we de hele dag. Vanaf die tijd gingen we ieder jaar samen naar het Dranouter-festival. De jaren met Marian vlogen voorbij. We waren stinkend gelukkig.

Ons geluk reikte tot in de hemel. Ik werkte inmiddels aan de betonnen funderingen van het HSL-traject, dat in een lange, slingerende lijn van de Belgische grens tot Amsterdam werd aangelegd. Marian was gestopt met werken en zorgde voor het huishouden en onze katten. Financieel redden we het prima, er leek geen vuiltje aan de lucht. Maar na een tijd kreeg Marian last van pijn in de borst en kortademigheid. Aanvankelijk wilde ze niet aan de pijn toegeven, ze was een sterke vrouw. Pas na veel praten en aandringen van mijn kant gaf ze toe en gingen we samen naar de huisarts. Aan zijn gezicht zag ik meteen dat het goed mis was. We werden doorverwezen naar het ziekenhuis in Dordrecht, waar longfoto’s werden gemaakt en bloed werd afgenomen. Daar gingen alle alarmbellen af. Bij Marian, bij de artsen en bij mij. Op de foto’s waren heel veel grote vlekken te zien. Marian had longkanker in een vergevorderd stadium. Later vonden de artsen ook uitzaaiingen in de rest van haar lichaam. Ze vertelden me dat het onmogelijk was dat ze dit niet had gemerkt. Marian moest dit geweten hebben. De artsen gaven haar nog drie maanden.

In enkele dagen veranderde ons leven totaal. Dat van Marian zou snel afgelopen zijn. Het mijne stortte in elkaar.

Na drie weken werd Marian in het ziekenhuis opgenomen omdat ze te ziek was om thuis verpleegd te worden. Ik zorgde dat ik zoveel mogelijk bij haar kon zijn. We hebben in het ziekenhuis samen gehuild, gelachen en herinneringen opgehaald. In het laatste stadium van haar ziekte kwam ze gelukkig naar huis. De slaapkamer stond vol beademings- en hartbewakingsapparatuur.

Ik was blij dat ze weer thuis was en in ons eigen bed zou kunnen sterven. Maar de laatste dagen werd ze zo ziek dat ze weer werd opgenomen. De artsen gaven haar nog tien dagen tot twee weken te leven. Overdag werkte ik gewoon aan het HSL-traject en iedere avond bracht ik aan haar bed door. Werken is altijd mijn manier van verwerken en afreageren geweest. Enkele dagen nadat Marian was opgenomen, kreeg ik een telefoontje uit het ziekenhuis. Marian was overleden. Ik liet uit mijn handen vallen waar ik mee bezig was en ging zo snel mogelijk terug naar Dordrecht.

We hebben die laatste maanden samen intensief naar het einde toe geleefd. Ik denk dat het einde van een van de partners voor ieder stel te vroeg komt, maar Marian en ik hadden maar zo kort van elkaar mogen genieten! Ik heb veel verdriet dat ik niet bij haar was toen ze overleed, maar vind berusting in de gedachte dat Marian in de laatste fase van haar leven gelukkig was met mij.

Enkele dagen later werd Marian in Dordrecht gecremeerd. Ze had al heel lang geen contact meer met haar familieleden en die waren er dus ook niet bij. Na de crematie ben ik alleen naar ons huis teruggelopen. In de week die volgde, rouwde ik thuis. Alleen. Maar tot mijn verbazing kwamen die week, ondanks het verbroken contact, allerlei familieleden langs voor de bezittingen van Marian. Ik was verbijsterd dat ze het lef hadden om zo snel langs te komen. De piano, de violen, de hele boedel werd verdeeld.

Een week later stopte een luxe auto voor ons huis. De mensen die uitstapten, waren haar ouders. Ik had hen nog nooit ontmoet. Ze werden vergezeld door een notaris. Zonder al te veel plichtplegingen vertelden ze dat ze als enige wettelijke erfgenamen het huis van Marian gingen verkopen. Ze vroegen me wanneer ik van plan was te verhuizen.

Marian en ik dansten tijdens onze relatie van wolk naar wolk. We waren verliefd en gelukkig, en de zorgen waren altijd voor morgen. We wisten natuurlijk wel dat we onze relatie en financiële afspraken ooit op papier moesten vastleggen. Maar hebben ons nooit gerealiseerd dat het moment dat we die afspraken nodig hadden, zo dichtbij was.

Hoe naar ik de houding van haar ouders ook vond, ze stonden in hun recht en ik kon er niets tegen inbrengen. Daarnaast wilde ik er gewoon niets mee te maken hebben. Marian had met haar familie gebroken. Het enthousiasme waarmee diezelfde familie zich op haar nalatenschap stortte, stak me enorm. Ik ben diezelfde dag, terwijl de notaris door het huis liep, op zoek gegaan naar andere woonruimte. Ik vond een kamer boven een kroeg in het centrum van Dordrecht en trok er direct in. Ik had mijn kleding en wat persoonlijke bezittingen meegenomen en probeerde mijn leven weer op te pakken. Iedere ochtend ging ik naar mijn werk aan het HSL-tracé, en ‘s avonds laat kwam ik uitgeput terug. Maar zonder het te merken, was ik in een slangenkuil terecht gekomen.

Het pand, waar ik bijna een jaar lang mijn kamer had, werd voornamelijk bewoond door drugsverslaafden en alcoholisten. Er was weinig toezicht en er werd gedeald en gebruikt bij het leven. Omdat ik lange dagen van huis was, ging dat aanvankelijk langs me heen. Achteraf heb ik begrepen dat politie en brandweer het pand al langer in de gaten hielden. De eigenaar van het pand probeerde de uitbater van de kroeg en bovengelegen kamers eruit te krijgen met juridische procedures. Uiteindelijk won hij. Maar voor het zover kwam, stichtten enkele verslaafde bewoners brand in het gebouw. Dit was voor de gemeente de druppel en het pand werd op last van politie en brandweer ontruimd.

De bewoners werden doorverwezen naar de opvang van het Leger des Heils in Dordrecht. Ik was verbijsterd. Ik had 45 jaar lang hard gewerkt, was te goeder trouw en nu werd ik bij het Leger des Heils ondergebracht? Ik besloot bij de gemeente mijn verhaal te gaan doen en om andere woonruimte te vragen. Maar de ambtenaar aan het loket verklaarde mijn vraag ongegrond. Toen ik weigerde te vertrekken zonder antwoorden en vervangende woonruimte, werd ik door de politie uit het gemeentehuis verwijderd vanwege “het zich hinderlijk ophouden”.

Ik heb drie weken bij het Leger des Heils geslapen. Ik zou niet weten waar ik anders terecht had gekund. Iedere ochtend werd ik door een busje van mijn werkgever opgehaald aan de overkant van de Merwede, waar ik in alle vroegte met het pontje naartoe ging. ‘s Avonds laat werd ik daar weer afgezet. Ik werkte nog steeds aan de HSL-lijn, maar inmiddels voor een ander bedrijf, een Turks loonbedrijf. Toen mijn werkgever ontdekte dat ik bij het Leger des Heils sliep, bood hij me direct een huis aan. Een pandje aan de Hoefkade in Den Haag. Ik zei natuurlijk meteen ja, blij het Leger des Heils te kunnen verruilen voor een eigen huis. Huur hoefde ik van hem niet te betalen, hij zou me inschrijven bij de gemeente en snel een arbeidsovereenkomst opstellen. Na lang aandringen van mijn kant – ik woonde en werkte er toen al een jaar – overlegde hij uiteindelijk een arbeidsovereenkomst. Daaruit bleek dat er wel degelijk huur werd ingehouden op mijn salaris, dat bovendien veel lager was dan we hadden afgesproken. Ik weigerde te tekenen en werd ter plekke ontslagen. Het huis aan de Hoefkade moest ik per direct verlaten.

Mijn financiële reserves slonken met hoge snelheid, maar na een overbruggingsperiode van enkele weken vond ik gelukkig weer werk bij een rail-aannemer in Wassenaar en kon ik doorwerken aan het HSL-project. En ik vond weer een kamer, ditmaal aan de Paul Krugerlaan in Den Haag bij een hindoestaanse huisbaas.

Maar bij mijn werkgever ging het – alweer – mis. Mijn contract bleek een nul-urencontract te zijn en er was niet genoeg werk om iedereen constant aan de gang te houden. Ik werkte af en toe, maar verdiende niet genoeg om alles te kunnen betalen. Ik raakte al snel achter met de huur. Dit viel niet goed bij mijn huisbaas. Hij dreigde met een knokploeg langs te komen om de huur te innen of mij het huis uit te gooien.

Ik voelde me geïntimideerd en bedreigd en besloot hun komst niet af te wachten. Ik pakte mijn spullen bij elkaar en verliet halsoverkop de kamer aan de Paul Krugerlaan. Ik was radeloos, had geen idee waar ik naartoe moest. Het enige wat ik kon bedenken, was het Zuiderpark. Die nacht bracht ik mijn eerste nacht op straat door. Het was inmiddels april 2008, en nog niet al te warm.

De volgende ochtend werd ik verkleumd wakker. Ik ben opgestaan en gewoon naar mijn werk gegaan. Ik werkte nog steeds aan het HSL-project. ‘s Avonds laat kwam ik terug in Den Haag, om de nacht op mijn slaapplek in het Zuiderpark door te brengen. Geld om ergens een kamer of een huis te huren, had ik inmiddels niet meer. Ik heb dit precies twee weken volgehouden. Overdag werken, ‘s avonds eten bij een snackbar en ‘s nachts slapen in het park. Na twee weken voelde ik dat ik ziek begon te worden en ik besloot dat ik dit niet langer kon volhouden. Wat ik moest doen, wist ik niet.

Als ik door zou blijven werken, werd ik nog zieker en kon ik helemaal niet meer werken. Maar als ik zou stoppen met werken om op zoek te gaan naar woonruimte, dan verdiende ik ook niets. Ik zag uiteindelijk geen andere oplossing dan me, voor het eerst in mijn leven, ziek te melden bij mijn werkgever. Ik vertrouwde erop dat ik tijdens mijn ziekte doorbetaald werd. Maar zo eenvoudig bleek het allemaal niet te gaan.

Na twee weken in het park was ik ten einde raad. Ik belde mijn oudste dochter en vertelde haar wat er aan de hand was. Ze schrok enorm, en zei dat ik direct naar haar huis moest komen. Ik heb toen twee weken bij haar geslapen.

Mijn dochter had in die tijd net een nieuwe vriend. Hoewel zij nooit iets lieten merken, voelde ik me teveel in hun huis. Ik vond dat ik ze hun ruimte moest teruggeven, en besloot weer in het Zuiderpark te gaan slapen. Het was mei en ‘s nachts gelukkig een beetje warmer.

Mijn geld was inmiddels op. Van het UWV hoorde ik maar niets over mijn ziekmelding en ik had geen inkomsten. Een Turkse bakker aan de Hoefkade die ik kende, was zo vriendelijk om me iedere ochtend brood en iets te drinken te geven. ‘s Avonds at ik bij de soepbus bij het Centraal Station. De dagen doodde ik in het Zuiderpark bij de eenden en de ganzen. Ik had een zeiltje en een dekbedje als bed, en tot augustus overleefde ik op deze manier. En ik had goede hoop, en belangrijker nog, een sterke wil om mijn situatie zelf op te lossen.

Langzaam werd het zomer in Den Haag. Buiten slapen was niet comfortabel, maar werd op den duur wel draaglijker. Eten deed ik ‘s ochtends bij het bakkertje en ‘s avonds bij de soepbus, en ik had een beter beschutte slaapplaats gevonden in het Zuiderpark. De ganzen en eenden werden mijn vrienden. Het merendeel van mijn dagen bracht ik alleen in het park door.

Mijn papieren bewaarde ik in een plastic tasje. Overdag verstopte ik dat op een plek die niemand anders wist te vinden om te voorkomen dat ik mijn paspoort zou verliezen. Toch moet iemand gezien hebben waar ik mijn tasje verstopte, want op een avond was het weg.

Het bleek het begin van een serie enorme en nauwelijks oplosbare problemen. Ik kon mijn situatie alleen verbeteren door achter mijn ziektegeld aan te gaan. Daar had ik immers recht op. Niet wetende bij wie ik daarvoor precies moest zijn, begon ik de instanties die door de stad verspreid liggen, af te lopen. De Belastingdienst, het CWI, het UWV en de Sociale Dienst, van Rijswijk naar Den Haag naar Scheveningen. Maar overal waar ik kwam, kreeg ik de deur in mijn gezicht gegooid. “Geen legitimatie? Geen Burger Service Nummer? Dan geen hulp!” Ondertussen vielen mijn schoenen uit elkaar.

Voorheen leefde ik in de veronderstelling dat je in Nederland altijd wel ergens terecht kon voor hulp en ondersteuning. Maar ik kon me niet legitimeren, en daardoor wilde geen enkele instantie me helpen. Mijn vertrouwen in de verzorgingsstaat Nederland werd met de dag minder, en verdween uiteindelijk helemaal. Daarmee verdween langzaam maar zeker ook het vertrouwen in mijn eigen toekomst en een goede afloop. Ik zag steeds minder mogelijkheden om uit mijn benarde situatie te komen.

Op weg naar de soepbus bij het Centraal Station, werd ik ‘s avonds op de Gedempte Gracht overvallen door twee junks. Ze bedreigden me en zetten een mes op mijn keel. Blijkbaar waren ze wanhopig en verslaafd genoeg om een dakloze man van een tasje oude kleding te beroven. Voor mij waren de gevolgen desastreus. Mijn depressie werd steeds erger en ik durfde de straat niet meer op. Ik had honger en werd somberder en somberder. Ik wist niet meer wat te doen. De bodem was bereikt.

Op een dag, toen ik op een bankje zat bij de eenden en ganzen, kwam er een vrouw naast me zitten. Ze begon een praatje. Voor ik er erg in had zat ik te huilen. Ik stortte mijn hart bij haar uit.

De vrouw schrok en drong er bij me op aan naar de Haagse Zaak aan de Laan van Meerdervoort te gaan. Daar kreeg ik voor het eerst contact met het Haags Straatteam. Ik at er een echte maaltijd en douchte, voor het eerst in maanden. Het Haags Straatteam stuurde me direct naar de overkant, naar het daklozenloket van de Sociale Dienst. De ambtenaar achter het loket verwees me onmiddellijk naar het UWV in Scheveningen. Ik had namelijk recht gehad op een WW-uitkering en niet op een daklozenuitkering. Mijn hele leven had ik immers gewerkt. Met mijn gehavende voeten in kapotte schoenen liep ik er naartoe.

De UWV-medewerker stuurde me weer terug naar de Sociale Dienst. Zonder identiteitsbewijs en BSN kon ik niet aantonen dat ik over een arbeidsverleden beschikte. Ik ging terug naar de Laan van Meerdervoort. Wandelen werd strompelen. Ditmaal kreeg ik een intake-gesprek met een ambtenaar van de Sociale Dienst en met een GGD-medewerker. Maar de ambtenaar draaide tijdens het gesprek zijn rug naar me toe en verklaarde dat hij me nog steeds niet kon helpen. Ik bevroor. Van onmacht, woede en pure ellende. De GGD-medewerker was vriendelijker en regelde voor die nacht een bed in het Passantenverblijf van de Kessler Stichting. Mijn eerste nacht onderdak in maanden.

Ik ontmoette bij de Kessler Stichting Judy Mantel van het Haags Straatteam. We inventariseerden mijn problemen en stelden samen een plan op. Het grootste probleem was mijn gestolen paspoort. Judy regelde een gift van €50 van een kerkelijk fonds voor pasfoto’s en een nieuwe identiteitskaart, want geld had ik nog steeds niet. En ze zorgde ervoor dat ik een paar schoenen kreeg. We ontdekten dat de gemeente Dordrecht me had uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basis Administratie, met als reden: vertrokken naar het buitenland. Dit bemoeilijkte de aanvraag van een WW-uitkering en van mijn ziektegelduitkering. Ik moest me melden bij de IND voor een Machtiging tot Voorlopig Verblijf. Om weer “Nederlander” te worden.

Mijn grootste hindernis bleek het UWV, waar ik mijn ziektegeld en een WW-uitkering moest claimen. Het UWV bleek een ondoordringbaar bolwerk. Telefoonkeuzemenu’s hielden me uren in de wacht, iemand persoonlijk spreken was praktisch onmogelijk. Bovendien moest ik een volledig overzicht van mijn arbeidsverleden kunnen overleggen. Op papier weliswaar. Dat ik niets meer bezat, kon op weinig begrip rekenen. Op voorspraak van Judy verstrekte de Sociale Dienst me toch een daklozenuitkering, die later met mijn WW-uitkering verrekend zou worden. Langzaam kreeg ik uitzicht op een oplossing voor mijn problemen. Voorzichtig kreeg ik een sprankje hoop op een goede afloop.

Het werd herfst en het werd winter. Iedere nacht sliep ik in het Passantenverblijf van de Kessler Stichting. Overdag probeerde ik de problemen met het UWV op te lossen, ook al werd ik steeds weer van het kastje naar de muur gestuurd.

De schoenen die ik had gekregen waren een maat te klein en mijn kapotte voeten werden steeds pijnlijker. Van mijn eerste uitkering in oktober kocht ik nieuwe schoenen. Stevige bergschoenen, in mijn eigen maat 46! Om dit te vieren dronk ik een kopje koffie met een vieuxtje in restaurant Luden. Ik voelde me weer mens. Ik maakte weer contact met mensen. Met collega-daklozen sloot ik vriendschappen, en ondanks onze situatie maakten we samen lol in het Zuiderpark.

Samen met Judy bleef ik het UWV benaderen. Maar het UWV bleek onvermurwbaar, wilde niet meewerken en bleef dwarsliggen. Hoewel mijn hele arbeidsverleden in hun computers stond, bleven ze volhouden dat ik zélf met schriftelijke bewijzen moest aantonen dat ik recht had op het ziektegeld van afgelopen voorjaar, en op een WW-uitkering. Pas nadat Judy een advocaat inschakelde, mr. Plokker, en hij juridische stappen tegen het UWV ondernam, kwam er schot in de zaak.

Mijn daklozenuitkering bedroeg rond de €460 per maand. Ik betaalde er mijn ziektekostenverzekering mee. Daarnaast loste ik er de betalingsachterstanden van mijn verzekering, die ik in de eerste helft van het jaar had opgelopen, mee af. Door deze uitkering kon ik iedere ochtend voor diezelfde avond weer een plaatsje in het Passantenverblijf reserveren. De rest van het geld ging op aan strippenkaarten, beltegoed, een beetje shag en soms een biertje.

Het Passantenverblijf biedt onderdak aan 75 dak- en thuislozen. Ik ontmoette er mensen met allemaal hun eigen problemen. Vaak hadden ze milde psychische-, soms zelfs zware psychiatrische klachten. Sommigen waren verslaafd. Aan gokken, alcohol of drugs. Allemaal hadden ze financiële problemen. Ik ontmoette er mensen die zo veel schulden hadden, dat alles opging aan afbetalingen. Sommigen werkten van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat, en kwamen er alleen om te slapen. Iedereen die ik er ontmoette, lag in de clinch met het UWV of de Sociale Dienst. Ik begreep voor het eerst dat er in Nederland veel meer mensen zoals ik moesten rondlopen. Ik begon me te realiseren dat veel van deze mensen in het Passantenverblijf en vergelijkbare opvangvoorzieningen in andere steden leven, omdat ze de grootst mogelijke moeite hebben om te voldoen aan de hoge financieel-administratieve eisen die onze samenleving stelt aan burgers.

Het einde van het jaar naderde. Samen met Judy bleef ik druk uitoefenen op het UWV. Het was ongelooflijk moeilijk om contact met hen te krijgen. Als ik belde, kwamen we in een computergestuurd menu terecht waar voor mijn specifieke situatie geen keuze-optie was. Een medewerker persoonlijk aan de lijn krijgen, was haast onmogelijk. De wachttijden waren draconisch. We hebben wel eens twee uur lang in de wacht gestaan.

Als we het UWV bezochten, voelde ik me onmenselijk behandeld. Iedere keer weer moest ik mijn verhaal vertellen aan weer een nieuwe medewerker. Die loketbeambten bleven volhouden dat ik zelf met alle papieren moest aantonen dat ik over een arbeidsverleden beschikte, en dus recht op ziektegeld en een WW-uitkering had. Meerdere keren heb ik gezien dat de medewerker op zijn computerscherm exact kon zien waar ik gewerkt had en hoelang. Maar tot mijn groeiende frustratie weigerden ze iedere medewerking.

Maar mijn advocaat blééf het UWV onder druk zetten. Door zijn correspondentie en procedures moeten ergens de alarmbellen zijn afgegaan, want eind 2008 kreeg ik bericht van het UWV. Ze erkenden hun fouten en twee medewerkers verzochten me om medewerking bij een uitgebreide evaluatie van hun werkwijze.

Het was inmiddels hartje winter. Den Haag was koud en nat. De nachten bracht ik, ondanks de goede bedoelingen van de medewerkers, met grote tegenzin door in het Passantenverblijf van de Kessler Stichting. Ik ging iedere avond zo vroeg mogelijk naar bed om de hectiek, de ruzies en het geweld van dronken en drugs gebruikende medebewoners te ontvluchten. De dagen bracht ik in het Zuiderpark door. Als het buiten te nat of te koud was, schuilde ik in de Haagse Zaak, de dagopvang aan de Laan van Meerdervoort. Ik doodde de tijd achter een van de computers. Wachten, wachten, wachten. Ik begon me af te vragen of al dat wachten nog ergens toe zou leiden.

Op een dag in januari kreeg ik op het kantoor van de Sociale Dienst in de kamer van Judy bezoek van twee UWV-medewerkers. Ze waren geschokt dat iemand die recht had op ziektegeld en een WW-uitkering zo lang door hun eigen organisatie was tegengewerkt. Ze erkenden de gemaakte fouten en ook dat de procedures van het UWV nauwelijks het belang van hun cliënten dienden. Ze beloofden beterschap en een spoedige uitbetaling van mijn geld. Maar ik was inmiddels behoorlijk cynisch geworden, en mijn vertrouwen in een spoedige afloop was nagenoeg verdwenen.

Maar in februari besloot het UWV in al zijn wijsheid – en natuurlijk na ‘zacht’ aandringen van mijn advocaat – dat ik inderdaad recht had op ziektegeld over de periode april tot en met augustus 2008. En vanaf augustus had ik recht op een WW-uitkering. Half februari werd mijn geld gestort. Moe van de vele nachten in het Passantenverblijf en van de enorme onrust daar, besloot ik op vakantie te gaan. Ik nam de trein naar Limburg. Precies aan het begin van de carnavalsperiode huurde ik een hotelkamer in Valkenburg. Een heuse hotelkamer, met een bad en een groot, schoon bed. Voor het eerst in jaren kon ik mezelf op echte luxe trakteren.

Iedere avond at ik een echte maaltijd, nu eens niet geserveerd door iemand met plastic handschoenen aan of vanachter een glazen loket. Ik genoot weer van het leven. Na drie weken, het was inmiddels begin maart, was het grootste deel van mijn geld op. Ik nam de trein naar Den Haag en zocht daar weer een slaapplaats in het bos, bij het hertenkamp tegenover het Centraal Station. Ik sliep weer onder een zeiltje, maar wist ditmaal dat dat niet lang meer zou duren. En terug naar het Passantenverblijf wilde ik niet meer – dan liever alleen in de regen!

De weken kropen traag voorbij. Maart werd april en april ging ongemerkt over in mei. Iedere week reageerde ik op de website Woonnet Haaglanden op vrijgekomen woonruimte. De onderhandelingen met het UWV liepen inmiddels en het zag ernaar uit dat ik ook mijn WW-uitkering binnen enkele maanden met terugwerkende kracht uitbetaald zou krijgen.

Soms sliep ik in park De Verademing aan de Loosduinseweg, tot ik daar voor de derde keer werd bestolen. ‘s Nachts hoorde ik eerst een paar keer een scootertje langsrijden, dat uiteindelijk stopte vlak naast de bosjes waarin ik lag. Twee jongens probeerden mijn tasje met papieren weg te grissen, maar ik was vastbesloten dit niet nog een keer te laten gebeuren. Ik klemde mijn tasje stevig vast en vroeg of ze echt een dakloze van zijn spullen wilden beroven? Ze gaven het op. Ik besloot voortaan bij het Hertenkamp te slapen.

Iedere keer kwam ik hoger op de wachtlijst voor een woning, tot ik eind mei ineens op nummer 1 stond voor een huis in Delft. Judy en ik namen contact op met Vestia en legden uit dat ik nog wachtte op mijn WW-uitkering. Vestia was vol begrip en beloofde het huis aan te houden tot ik mijn uitkering zou ontvangen. Begin juni hoorden we dat die de achtste gestort zou worden.

Op negen juni werd ik wakker in een klam en koud Haagse Bos. Maar die dag zou ik gaan verhuizen, dus de kou en regen deerden me niet. Ik liep naar Judy’s kantoor om samen met haar naar Delft te gaan, voor ondertekening van het huurcontract en het betalen van de eerste huur. Ik liep wel eerst langs de pinautomaat om te controleren of het geld gestort was. “Geen opname mogelijk”, stond op het beeldscherm. Ik kon wel door de grond zakken. Geen geld, dus geen huurcontract. Ik was kwaad en teleurgesteld. Verdoofd bracht ik de rest van de dag door bij de ganzen in het Zuiderpark. ‘s Nachts hing ik rond bij het Centraal Station, wachtend tot het licht werd.

“Yes! Yes! Yes Today is not tomorrow!!”, sms’te ik die ochtend om 07.00 naar een vriend. Net daarvoor had ik bij de pinautomaat op Centraal Station mijn saldo gecheckt, en het geld van het UWV stond deze keer wél op mijn rekening! Om 10.00 uur reed ik met Judy naar Vestia in Delft. Daar tekende ik het huurcontract en pinde de eerste maand huur. Een uur later draaide ik de sleutel van de voordeur om. MIJN EIGEN VOORDEUR!

Die nacht sliep ik voor het eerst weer in een huis dat ik het mijne mocht noemen. De muren waren kaal, er stonden geen meubels, en ik sliep op een oud, geleend luchtbed. Toen ik ging slapen, was het opvallend stil. Geen stadse geluiden, geen rumoer van andere daklozen op de slaapzaal, geen ruisende boomtakken boven mijn hoofd. Het was onwerkelijk en onwennig. Maar om 22.00 uur viel ik toch als een blok in slaap en ik sliep door tot lunchtijd de volgende dag. Uitgeput was ik, van alle spanningen en emoties van de afgelopen dagen, weken, maanden.

De volgende dag had ik weer een afspraak met Judy om te praten over mijn financiële situatie. Ik kreeg nu een WW-uitkering en had weliswaar mijn achterstallige uitkering gekregen, maar die ging grotendeels op aan betalingen die nog open stonden. Een boete van €50 voor wildplassen in het park bijvoorbeeld, was inmiddels verhoogd met ruim €200 deurwaarderskosten omdat ik niet eerder kon betalen. Achterstallige verzekeringspremies, een paar boodschappen en de huur en borg van mijn huis in Delft. Na alles doorgerekend te hebben, ontdekten we dat ik de volgende maand huur niet op tijd kon betalen.

Mijn WW-uitkering werd per vier weken uitgekeerd. De huur moest ik eens per maand aan Vestia overmaken. We ontdekten dat ik de eerste vier maanden de huur niet op tijd zou kunnen betalen. Na overleg toonde Vestia zich gelukkig flexibel – alweer! – en we kwamen overeen dat ik de huur zou betalen volgens het ritme van mijn uitkering. Na verloop van tijd zou ik dan mijn achterstand vanzelf inlopen.

Na aftrek van alle vaste kosten hield ik €50 per week over om van te leven. Eten, drinken, kleding, shag, beltegoed, strippenkaarten, en dan nog de inrichting van mijn lege huisje. Ik vroeg me af hoe andere voormalig daklozen hun huis inrichtten. Zoveel meer zouden zij toch niet aan uitkering ontvangen?

Ze vertelden me dat ze er met een woning alleen nog lang niet waren. Degenen die met schulden kampten, bleven bezoek krijgen van deurwaarders die beslag legden op hun spulletjes, ook al waren die tweedehands of gekregen. Velen leefden in lege huizen, op een kale vloer.

Steeds meer begon ik me op te winden over de situatie waarin mensen zoals ik moesten leven. Steeds vaker was ik boos over de tegenwerking van betrokken instanties. Ik nam me voor om me te gaan inzetten voor ‘mijn mensen’ zodra ik mijn eigen leven weer op orde had.

Inmiddels was het zomer, het jaar 2009. Van kennissen en vrienden kreeg ik een tv, een tafel met stoelen, een koelkast, een bed en beddengoed. Van mijn eigen geld kocht ik behang en verf, en zo veranderde mijn kale lege studiootje in een gezellig huisje. Ik deed boodschappen, ging iedere zaterdag naar de markt in Delft voor verse groente en fruit en kookte mijn eigen eten. Het voelde goed. Langzaam begon ik weer te leven.

Ik kwam in contact met het postbedrijf Sandd, dat bezorgers zocht. Ik solliciteerde en werd direct aangenomen. Twee dagen per week bezorgde ik op de fiets poststukken door heel Delft. Ik moest wennen aan de zware tassen en het sorteren van de post. Maar na een paar weken raakte ik steeds meer bedreven en fluitend bezorgde ik iedere week tientallen kilo’s aan poststukken. Van het UWV mocht ik naast mijn uitkering wat bijverdienen, dus ik hield er een leuk extraatje aan over.

Van het eerste geld dat ik zo verdiende, kocht ik een schilderij voor aan de muur met een grote roos erop. En ik begon te sparen voor een laptop. Want ik had besloten dat ik een stichting wilde oprichten om ex-daklozen te helpen bij het aanvaarden en betrekken van een nieuwe woning.

In het najaar van 2009 kregen mijn plannen om een stichting op te richten vastere vorm. Ik legde contact met kringloop- en tweedehandswinkels in de regio Haaglanden. Veel winkels wilden graag kosteloos huisraad beschikbaar stellen aan de groep ex-daklozen die weer onderdak hadden, maar geen geld voor de inrichting.

Waar ik mee worstelde, waren de mensen die door hun openstaande schulden het risico liepen dat schuldeisers en deurwaarders alle nieuwe spullen in hun huis in beslag zouden nemen. Het was zinloos om aan hen huisraad te verstrekken als dat enkele weken later alweer werd weggehaald.

Maar op een dag had ik mijn eurekamoment. Ik bedacht dat mijn stichting de huisraad niet zou schenken aan de ex-daklozen, maar zou lenen op basis van een overeenkomst die officieel werd gemaakt met een leencertificaat. Zo zou de boedel officieel niet in bezit zijn van de gebruikers, en dus buiten het bereik van schuldeisers en deurwaarders blijven.

Begin 2010 maakten twee vrienden een voorlopige website en enkele weken later maakte ik de plannen voor mijn stichting concreet. Ik noemde hem Stichting Steefs Inboedelwinkel.

Mijn dakloze periode is nu definitief voorbij. Ik woon nog steeds in Delft. Ik werk nog steeds bij Sandd, en daarnaast aan Stichting Steefs Inboedelwinkel. Inmiddels heeft de stichting heel wat voormalig daklozen aan een bescheiden inboedel geholpen.

Nog vaak denk ik terug aan de afgelopen jaren. Wie had gedacht dat ik na 45 jaar werken zomaar op straat zou komen te staan, maanden in de buitenlucht moest slapen, en zoveel problemen op mijn pad zou krijgen? En wie had gedacht dat het zolang zou duren voordat ze opgelost waren?

De dood van Marian heb ik in het Zuiderpark verwerkt, onder een zeiltje op een natte matras. Ik voel dat ze nog steeds bij me is en me steunt in wat ik nu doe. De frustraties en ervaringen in de periode na haar dood ben ik nu op een rij aan het zetten.

Ik heb in deze periode veel geleerd. Bijvoorbeeld dat niemand er zelf bewust voor kiest om dakloos te worden, om buiten te slapen, over straat te zwerven en te eten bij een soepbus. Ik heb geleerd dat de verzorgingsstaat juist door alle goede intenties echte slachtoffers maakt, waardoor het voor hen moeilijk is hun recht te halen en hun problemen op te lossen. Maar ook dat er wel degelijk mensen zijn die anderen met volle overtuiging écht willen helpen.

Tegenwoordig ben ik óók een van die mensen. Met mijn stichting help ik mensen aan een inboedel, hoe bescheiden ook. Ik merk nog dagelijks dat mensen veel vooroordelen over dak- en thuislozen hebben. Dat ze er zelf voor kiezen om dakloos te zijn, dat het hun eigen schuld is, dat ze er wel om gevraagd zullen hebben. Dat geeft niet, iedereen heeft recht op zijn mening. Maar ik wil er wél voor zorgen dat mensen die net hun leven weer op orde hebben en een huisje hebben gevonden, daarin worden bijgestaan. Wonen is een eerste levensbehoefte, zelfs een recht dat grondwettelijk is vastgelegd. Daar hoort naar mijn mening ook een inboedel bij. Een bank, een bed, een koelkast. Eenvoudige en vanzelfsprekende dingen voor de een, maar van onschatbare waarde voor iemand die maanden- of zelfs jarenlang buiten heeft geslapen.

Tekst: Jeroen Stam Foto’s: Eric Kampherbeek

† Steef is in juni 2018 overleden